In artikel 7:944 BW staat beschreven dat een schadeverzekering dient om de vermogensschade die een verzekerde zou kunnen lijden, vergoedt dient te worden. Echter de hoogte van het schadebedrag is wel gelimiteerd.
In artikel 7:960 BW schrijft dwingend voor dat een verzekerde niet in een duidelijk voordeliger positie mag komen te verkeren als gevolg van een verzekeringsuitkering.
Bij het aangaan van een verzekering moet niet alleen de verzekerde som worden vastgesteld maar ook de waardemaatstaf van de vergoeding. Bij een opstalverzekering is dat meestal de herbouwwaarde en bij een inboedelverzekering nieuwwaarde.
Na de herbouw van het pand kan het zo zijn dat het pand kwalitatief beter is geworden dan het verbrande gebouw en dat het voldoet aan de huidige bouwnormen. Je zou kunnen stellen dat een verzekerde er dan op vooruit gaat.
Volgens jurisprudentie van de hoge raad is dat toch wel te verenigen met het indemniteitsbeginsel. Er moet volgens de Hoge Raad worden beoordeeld of de kosten van de herbouw uiteindelijk voor rekening van de verzekerde komen.
De jurisprudentie laat zien dat het indemniteitsbeginsel niet een abstract begrip is waarbij uit gegaan dient te worden van bijvoorbeeld een een balanstechnisch waarde of een dagwaarde. Er dient rekening gehouden te worden met de functie die het verzekerd object heeft voor de verzekerde.
Een schadeverzekeringsovereenkomst moet gericht zijn op het compenseren van het verlies van de functie die de verloren zaken hadden voor verzekerde. Dat is niet in strijd met het indemniteitsbeginsel maar juist het recht dat ontleend kan worden aan het indemniteitskarakter.
Dit geldt ook voor een inboedelverzekering. Ook daar kan niet zomaar uitgegaan worden van dagwaarde. Zie het volgende artikel: En daarom altijd een contra-expert…